Verantwoordelijk

Mijn zusje was twee jaar jonger, toen ik in het weeshuis kwam was zij zes. En mijn broertje is in de oorlog geboren, die was vijf jaar. Na de oorlog zijn er nog twee geboren. We waren met vijf kinderen. Daar had ik altijd de verantwoording voor, omdat mijn moeder altijd ziek was.

Zelf aanmelden

Een keer werd mijn moeder ’s nachts opgenomen en mijn vader lag in het sanatorium. Ik was misschien tien jaar. Ik ging toen zelf naar het Burgerweeshuis, maar daar werd ik niet aangenomen, want ze wisten van niks. Dus ik denk, wat moet ik nou doen. Op de Overtoom had je de kinderpolitie en daar ben ik heengegaan en heb ik het uitgelegd.

Misschien mag moeder naar huis

Zondags kwam mijn vader ons ophalen en dan gingen we bij mijn moeder op bezoek. Vaak lag ze in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis. Dan zei mijn moeder altijd dat we zo keurig aangekleed waren. Mooie mantels aan, ja echt. En dan zei mijn moeder ‘misschien mag ik woensdag naar huis’. Maar dat woord ‘misschien’ dat hoor je dan niet als kind.

Pannenkoeken bakken

Dan was er op woensdagmiddag een juffrouw die pannenkoeken ging bakken met de kinderen. Leuk werk natuurlijk. Maar ik stond de hele dag aan de zijkant, bij de poort te wachten of mijn vader kwam. Dus toen dat pannenkoeken bakken voorbij was kreeg ik van die leidster op mijn kop, omdat ik niet mee had gedaan. En dat zijn dingen die je nooit, nooit vergeet. Ik ben nou 76 jaar, maar het blijft. 

Slaapzaal

Wij waren de ‘half achters’, dat betekent dat we om half acht naar bed moesten. Iedere avond werd je haar nagekeken voor de luizen, voor je naar bed ging. Natuurlijk. Dat hoorde bij de verzorging. We sliepen op een hele lange grote zolder. Breed, met balken. En kaal. Daar stonden twee rijen met bedden, een stuk of veertig. En dat was dan nog maar één afdeling.

Ochtendwerk

’s Morgens als ik opstond moest ik eerst de peuters doen. Die hadden dan allemaal haast in hun bed geplast, dus dat was me een werk. En dan moest je hen helpen. Niet de bedjes, want dan kwam er later iemand die die bedden ging verschonen. Maar die kinderen helpen. Wassen en aankleden. Als ze dan aan de tafeltjes zaten dan kregen ze hun brood, en dan kon jij naar jouw afdeling om te gaan ontbijten, en dan naar school. Als je uit school kwam, dan had je een soort binnenplaatsje, daar stonden twee grote teilen met aardappels. Die moesten gepit worden. Met mijn zusje samen heb ik dat wel gedaan.

Straf

In het Koloniehuis in Egmond aan Zee was het hartstikke fijn en toen waren ze heel erg lief. Maar een keer kreeg ik straf en toen moest ik in de kamer van die zuster zitten. In die donkere kamer. Nou dan moest je bij mij zijn, ik huilde tranen met tuiten. Maar mijn zus was een rebel, die gaf daar niks om. Als die daar zat - die zat er zo vaak - dan hoorde je haar tingelen op een gitaar die aan de muur hing. En toen vroeg ze aan de zuster of zij dan niet mocht, en dat ik dan weer gewoon naar bed mocht. Straf krijgen, dat vond ik vreselijk ook. Thuis ook.

Heimwee

Later werd ik aldoor bij familie opgevangen, terwijl mijn zus wel naar het Burgerweeshuis ging. Want ik ging kapot aan heimwee. Dat was mijn euvel. Mijn moeder had vijf zusters. Ik was een lief kind, begrijp je. Dus dat had mijn tante graag, want zij hadden ook een dochtertje en die at slecht. Als ik er dan bij was werd er wel gegeten.

Jongens?

Ik heb nooit geweten dat er aan de andere kant van het gebouw jongens zaten! Dat was strikt gescheiden, daar zag je niks van. Ik zag voor het eerst waar die jongens zaten toen ik met mijn kleindochter hier het eens kwam kijken, toen het al lang een museum was.

Ik meed het altijd als de pest hier. Ik ging voor geen goud naar binnen. Mijn leven begon pas fijn te worden toen ik getrouwd was met mijn man. Ik heb de beste man van de wereld gehad.