Het aanbieden van de sleutels van een stad aan een heerser stamt uit de middeleeuwen.  Met het overhandigen van de sleutels van de stadspoorten erkenden de stadsbestuurders dat de vorst tijdelijk de hoogste gezagsdrager van de stad was. Bij zijn vertrek gaf de heerser met de sleutels ook het gezag weer terug. Dit gebruik bleef gehandhaafd, maar kreeg in latere tijden vooral een symbolische betekenis.

De twee sleutels die Napoleon in 1811 ontving, waren speciaal voor deze gelegenheid vervaardigd door de zilversmid Diederik Lodewijk Bennewitz. Ze bevinden zich, net als het kussen waar ze op werden aangeboden, in de collectie van het Amsterdam Museum en zijn in de nieuwe tentoonstelling ‘Amsterdam DNA’ te zien. Daar liggen ze naast een ander setje sleutels van de stad, dat drie jaar eerder op 20 april 1808 aan Lodewijk Napoleon werd overhandigd. Ook deze sleutels waren door Bennewitz gemaakt. In tegenstelling tot de sleutels van Napoleon, zijn de sleutels van zijn broer opnieuw gebruikt. Op 2 december 1813 werden ze aan erfprins Willem Frederik bij diens intocht in Amsterdam aangeboden.
Waarom Bennewitz in 1811 de opdracht kreeg om nieuw setje sleutels te maken, is niet bekend.  En ook de vraag waarom het in beide gevallen twéé stadssleutels zijn, moet onbeantwoord blijven. Ook in andere steden, zoals in Rotterdam, komen de stadssleutels overigens in setjes van twee voor.

Kijk hier voor meer informatie over dit object