Belangstelling te over voor onze Gouden Eeuw, maar de neergang ervan spreekt minder tot de verbeelding. Achteruitgang heeft echter ook interessante kanten. Zeker wanneer het Zuiderzeestadjes betreft, die in de 17de eeuw schatrijk waren, maar zo'n anderhalve eeuw later tot grote armoede waren vervallen. Dat deze 'villes mortes' in onze tijd toeristische trekpleisters zijn geworden zou de 19de-eeuwer Henry Havard niet vreemd hebben gevonden. Hij schreef een boek over de in 1873 door hem ondernomen zeiltocht langs de Zuiderzeekust: Pittoreske reis langs de dode steden van de Zuiderzee.
De dode steden van de Zuiderzee
Bert Vreeken bespreekt zijn boek van de maand
Conservatisme, kunstverzamelaars
In 1873 trok de Fransman Havard er met een in Amsterdam gehuurde tjalk op uit. Drie maanden duurde zijn reis langs de kusten van Noord-Holland, Friesland, Overijssel en Gelderland. Zijn doel was de 'mysteriën' van opkomst en verval van de Zuiderzeecultuur te onderzoeken. Daarbij bezag hij zijn omgeving met de verwonderde blik van een ontdekkingsreiziger. Havard was niet alleen geïnteresseerd in oude gebouwen en verdwijnende klederdrachten, maar ook in geschiedenis en plaatselijke zeden en gewoonten. Wat hem vooral opviel, was de in al zijn geledingen van conservatisme doordrongen maatschappij. Deze zag hij - mét de verzanding van de Zuiderzee - als de grootste veroorzaker van het om zich heen grijpende verval.
Havard bezocht musea en sprak archivarissen. Daarnaast hoorde hij verhalen aan van particulieren en tekende deze op. En passant ruimde hij een paar vooroordelen uit de weg, zoals de veronderstelde woestheid van de inwoners van Marken, die nergens op bleek te berusten. Friesland kreeg van hem veel aandacht, een eigen hoofdstuk zelfs. In Franeker bezocht hij het planetarium van Eise Eisinga, niet geheel tot zijn genoegen overigens vanwege de benauwde huisvesting. In Harlingen ontmoette hij ene Bos, de grootste kaashandelaar van het stadje, die begonnen was als boerenknecht en magazijnbediende en nu een belangrijke kunstverzameling bezat.
Ontvolkte buurten, pittoreske bouwvallen
Het meest schrok hij van Enkhuizen en Stavoren. In het eerstgenoemde stadje waren door de dramatische ontvolking complete buurten verdwenen. Alleen de overwoekerde stadspoorten stonden nog eenzaam in het weiland; men nam niet eens de moeite ze af te breken. En de haven van Stavoren was dichtgegroeid met waterplanten. Op de zeldzame plaatsen waar het verval zich niet manifesteerde, zoals in Harlingen, Kampen en ook Amsterdam, constateerde Havard nieuwe economische activiteit. Naar zijn idee konden alleen infrastructurele ingrepen van formaat het tij nog keren. Het zuidelijk deel van de Zuiderzee diende daartoe te worden ingepolderd (hij had een vooruitziende blik: veel later zouden hier de Noordoostpolder en Flevoland komen). Kanalen en spoorwegen moesten vervolgens voor nieuwe bereikbaarheid van de oude havenstadjes zorgen.
Wat verder opvalt is de kunstenaarsblik waarmee Havard zijn omgeving beziet. Levendig beschreef hij pittoreske oude gebouwen, zoals stadspoorten en torens. Verval vond hij mooi, maar slechts tot op zekere hoogte en het moest natuurlijk niet leiden tot sloop. Opmerkelijk is Havards kritische houding ten aanzien van de kostuums van de wezen in Leeuwarden. Hier nu eens geen argument van schilderachtigheid, waar kunstenaars als Nicolaas van der Waay en Max Liebermann veel later nog naar op zoek waren. Havard vond dat er van dergelijke kledij een stigmatiserende werking uitgaat. "Waarom wil men met die schreeuwende kleuren [zwart en rood, BV] de trieste situatie van deze ongelukkigen zo openbaar maken?", vroeg Havard zich vertwijfeld af. Bepaald lyrisch was Havard daarentegen over de steeds wisselende lichtschakeringen van wolkenluchten en water. Hierin openbaarde zich naar zijn mening het 'typisch Hollandse' bij uitstek. Niet voor niets was zijn reisgezel de zeeschilder Jacob Eduard van Heemskerck van Beest en noemde hij zijn boek Pittoreske reis. Na het verschijnen ervan trokken kunstenaars er massaal op uit, op zoek naar de schilderachtige armoede van vissers en boeren. En in hun kielzog kwamen de eerste toeristen.
Het uitsterven van het Fries
Een enkele keer sloeg onze cultuurhistoricus met een observatie de plank mis. Zoals met zijn voorspelling dat het Fries in 1873 op het punt staat een dode taal te worden. En dat terwijl het 'Frysk' in 1873 aan de vooravond stond van een brede opleving, die uiteindelijk zou leiden tot de promotie tot officiële tweede bestuurstaal in de provincie Friesland, naast het Nederlands. Veel aandacht kreeg ook de mythische herkomst van de eerste Friezen. Havard kwam uitgebreid te spreken over de illustere broers Friso, Bruno en Saxo, die vanuit den verre ten slotte aan de Noordzeekust neerstreken. Friesland werd vernoemd naar eerstgenoemde prins. Daarna volgen tal van meer en minder legendarische vorsten tot de uiteindelijke teloorgang van het vrije Friesland in 1588, toen aansluiting bij de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën volgde.
Taal en humor
Wat Havards boek ook nu nog zo leesbaar maakt, is zijn taalgebruik en gevoel voor humor. Wat te denken van de volgende passage over het rookgedrag van de Friezen. "Nauwelijks los van de moederborst hebben ze de pijp in de mond en het staat niet eens vast dat ze zolang wachten," stelt de auteur niet zonder overdrijving. Ook schrijft hij spottend dat Franeker het gemis van de verdwenen Academie heeft gecompenseerd met de komst van een gekkenhuis. Al met al geeft Havards boek een levendig beeld van het culturele klimaat van de late 19de eeuw in de regio van de Zuiderzee. Amsterdam, het begin- en eindpunt van onze reiziger, was toen juist bezig zijn oude veren op te poetsen. De hoofdstad stond, mede dankzij de aanleg van het Noordzeekanaal en de rijkdommen uit de overzeese koloniën, aan de vooravond van een nieuwe Gouden Eeuw. De vrije doorvaart naar de Zuiderzee werd afgesloten door de Oranjesluizen. Symbolischer kan het niet.
13 keer bekeken