Woon- en werkomstandigheden
De verpaupering van Amsterdam is onder andere het gevolg van toenemende urbanisatie in de negentiende eeuw. Mensen trekken vanaf het platteland naar de grote steden, waar nieuwe industrieën nieuwe werkmogelijkheden bieden. De stad kampt met een gebrek aan woonruimte, en als gevolg raken volksbuurten zoals de Jordaan en de omgeving rond het Waterlooplein overbevolkt. De volksgezondheid heeft onder deze omstandigheden te lijden: de overvolle buurten zijn een broeiplaats voor ziektes als tuberculose, het water in de grachten is enorm vervuild, en slechte werkomstandigheden zorgen voor uitputting en onvrede.
De stedelijke elite laat zich echter niet onberoerd: een aantal welgestelde burgers ziet het als een ‘burgerplicht’ om zich in te zetten voor de misstanden in de maatschappij. De bekendste Amsterdamse weldoener van de negentiende eeuw is de Joodse arts Samuel Sarphati. Hij pleit voor stadsuitbreiding en de aanleg van nieuwe, lichte en schone buurten voor arbeiders. Tevens ontwikkelt hij plannen voor het plaatsen van openbare wc’s en het oprichten van een vuilnisdienst.
Andere particuliere initiatieven richten zich op de opvoeding en culturele vorming om de emancipatie van de lagere sociale klassen te stimuleren. Er ontstaan diverse stadsvoorzieningen, zoals het Vondelpark (1865), de dierentuin Artis (1838) en het Concertgebouw (1888).
SDAP
Tegelijkertijd komt de arbeidersklasse zelf in beweging. Er ontstaan vakbonden die opkomen voor de belangen van werknemers. Nieuwe politieke partijen en vakbonden eisen scholing, werk en goede huisvesting voor iedereen. Het Communisme krijgt ook in Nederland voet aan de grond. In 1894 word de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht.
Beeldhouwer Frits Sieger was een overtuigd communist. Hij maakte dit reliëf van geverfd gips en beplakte het daarna met De Tribune, de krant van de Communistische Partij Holland. De man rechts is bezig een zwarte muur, symbool van de oude orde, af te breken. De linkerfiguur bouwt aan een rode muur, de verbeelding van een nieuwe maatschappij.
Met de aanstelling van de liberale wethouder Wim Treub (1858–1931) en de eerste socialistische wethouder voor Volkshuisvesting, Floor Wibaut (1859– 1936) waait er een nieuwe wind door het Amsterdamse stadsbestuur. De verbetering van de woon- en werkomstandigheden van het volk is prioriteit nummer één. Belangrijke voorzieningen als gas, water en het telefoonnetwerk komen in handen van de stad.
De stad begint ook met een eigen kunstbeleid en verbetert de arbeidsvoorwaarden voor het gemeentepersoneel. Amsterdam is in deze tijd een proeftuin voor de verzorgingsstaat, waar Nederland in de tweede helft van de twintigste eeuw bekend om zal worden.
Wibaut laat duizenden krottenwijken slopen en stampte samen met zijn opvolger Salomon de Miranda en nieuw opgerichte woningbouwverenigingen hele volkswijken uit de grond. De verkiezingsleus ‘Wie bouwt? Wibaut!’ is nog steeds beroemd. Geïnspireerd door socialistische idealen ontstaat er na de eeuwwisseling een nieuwe stroming in de architectuur: de Amsterdamse School
Dit tegeltableau is gemaakt ter ere van het vijftigjarig bestaan van de Vereeniging Bouwmaatschappij tot verkrijging van eigen woningen. Dankzij de woningbouwverenigingen is de volkshuisvesting in de tweede helft van de 19de eeuw flink verbeterd. Hier zijn veertien huizenblokken verbeeld, die de vereniging tussen de jaren 1868 en 1918 heeft gebouwd. Degelijke bouw is het zeker, want vandaag de dag staat bijna alles er nog.
Bouwen op stoom
De schilder George Hendrik Breitner was gefascineerd door de moderne stad en legde de bouwwerkzaamheden vele malen vast. Hier zijn we waarschijnlijk in de buurt van de Overtoom. Een paard sleept een heipaal naar de bouwput. Rechts wordt een andere paal de grond in geslagen met een stoomheimachine.
Ook andere kunstenaars werden aangetrokken door de bedrijvigheid van de grote stad. Vincent van Gogh bezocht Amsterdam in 1885. Hij schilderde de stoomschepen die lagen aangemeerd aan de achterzijde van het Centraal Station dat op dat moment nog in aanbouw was.
De crisis
Na de Beurskrach van 1929 in New York breekt een wereldwijde crisis uit. Ook de Amsterdammers worden hard geraakt. Tienduizenden mensen raken hun baan kwijt en moeten zichzelf en hun gezinnen in leven houden met een kleine uitkering, de ‘steun’. In juli 1934 breekt er een volksoproer uit. Woedende werklozen slaan aan het plunderen. Het kost de politie vier dagen om het Jordaanoproer, zoals deze opstand de geschiedenis is ingegaan, neer te slaan. In 1935, op het dieptepunt van de crisis, zijn er ongeveer 60.000 werklozen in Amsterdam. Het stadsbestuur stelt speciale werkverschaffingsprojecten in. Het grootste project is het ‘Boschplan’: de aanleg van een natuur- en recreatieterrein aan de zuidrand van de stad. Tussen 1934 en 1940 werken zo’n 20.000 werklozen aan de aanleg van het Amsterdamse Bos
In één klap verdubbeld
Met het Plan Zuid van stadsarchitect Berlage blijkt de woningnood in Amsterdam, zeker op langere termijn, nog steeds niet van de baan. In 1934 begint de stad met een ambitieus woningbouwproject: het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP). Een grootse serie stadsuitbreidingen moest Amsterdam klaar maken voor het jaar 2000. De zwarte delen op de kaart bestonden al in 1934; de rode delen moesten nog worden gebouwd. Stadsplanologie op deze schaal was een uitzonderlijk fenomeen. Het AUP is grotendeels na de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd.