De economie van de Gouden Eeuw lokte duizenden nieuwkomers naar Amsterdam en de bevolking nam rond 1650 toe tot zo’n 150.000 inwoners – ruim een verdubbeling sinds 1600. De stad werd een pakhuis volgestapeld met mensen. In deze situatie sloeg meermalen de pest toe. De epidemieën maakten tienduizenden slachtoffers per jaar. Daar kon weinig tegen worden gedaan, want de medische kennis was gering en de gezondheidszorg was daarom gebrekkig. De pest en andere ziekten lieten duizenden kinderen verweesd achter. Wie niet terecht kon in het Burgerweeshuis of in andere godsdienstige liefdadigheidsinstellingen, viel onder de zorg van
de Aalmoezeniers. Aanvankelijk besteedden die de kinderen uit aan pleeggezinnen, maar in 1650 was het aantal zó gegroeid – ongeveer zevenhonderd – dat een apart opvanghuis nodig was. Dat kwam in 1665 gereed aan de Prinsengracht. In 1811 woonden er zo’n 2500 kinderen, zo’n 1900 waren uitbesteed aan pleeggezinnen.
Aalmoezeniersweeshuis en inrichting voor stadsbestedelingen
Fragment uit 'In het Weeshuis'
Toen als gevolg van nieuw regeringsbeleid het Aalmoezeniersweeshuis in 1822 werd gesloten en de weeskinderen naar de landbouwkolonies in Drenthe werden gedeporteerd, ontstond er echter een probleem. Wat te doen
met armlastige kinderen die tijdelijke zorg nodig hadden, bijvoorbeeld omdat hun moeder in een ziekenhuis was opgenomen of gevangen zat? Daarom werd in 1828 de Inrichting voor Stadsbestedelingen opgericht, die zorgde
voor de opvang van deze ‘gasthuiskinderen’. Als opvolger van het Aalmoezeniersweeshuis kreeg de inrichting ook de taak vondelingen bij ‘minnemoeders’ onder te brengen. Waren ze eenmaal zes jaar oud, dan verdwenen ook zij naar het noorden. Voor de andere kinderen was het slechts een doorgangshuis voor Veenhuizen. Pas in 1863 kwam er een eind aan deze deportatie en werden de kinderen weer bij pleeggezinnen ondergebracht.
In mei 1940 werd de behuizing van de Inrichting voor Stadsbestedelingen aan de Prinsengracht door de Duitsers gevorderd. In juni gingen de kinderen over naar het Burgerweeshuis. De inventaris, inclusief de verzameling ‘vondelingenpakketten’ – eens bewijsmateriaal om moeders op te sporen –, verhuisde mee. Nieuwe vondelingen werden voortaan naar het Burgerweeshuis gebracht.
Met deze gedwongen verhuizing werd in de praktijk een oude discussie beëindigd, namelijk over de wenselijkheid van een fusie tussen de Inrichting voor Stadsbestedelingen en het Burgerweeshuis. Sinds 1937 stonden beide instellingen al onder één bestuur en administratie. In het vrijwel lege complex aan de Kalverstraat woonden in 1940 nog maar acht ‘echte’ Burgerwezen, aangevuld door een aantal kinderen die al dan niet tijdelijke opvang behoefden. Na de officiële opening op 21 september 1961 van het nieuwe gebouw
van het Burgerweeshuis aan het IJsbaanpad wordt de Inrichting voor Stadsbestedelingen officieel opgeheven. Ten tijde van de verhuizing woonden er één Burgerwees en 146 andere kinderen – de meesten van hen onder de hoede van de Inrichting voor Stadsbestedelingen.
166 keer bekeken